Betrouwbare stamboekregistratie bleef 150 jaar handelsmerk

In het 150-jarig bestaan van CRV is er veel veranderd in de rundveeverbetering. Komend jaar blikken we in een serie artikelen in het vakblad Veeteelt terug op deze veranderingen. En we kijken vooruit naar de oplossingen die veeverbetering kan bieden voor de uitdagingen die de komende jaren op de sector afkomen. De wereld verandert en CRV verandert mee.
Veehouders maakten graag tijd voor een praatje met de kalverschetser

Van het handmatig inschrijven van afstammingsgegevens in zware boeken tot het automatisch doorsturen van meldingen naar een centrale server. En van brandmerken via schetsen naar oormerken. Stamboekregistratie en identificatie kenden in 150 jaar een revolutionaire ontwikkeling.

Het was de handelsgeest van vooraanstaande Nederlandse fokkers die ten grondslag lag aan de oprichting van het Nederlandsch Rundvee Stamboek op 31 juli 1874 in Artis, de Amsterdamse dierentuin die er destijds ook een melkveestapel op nahield. De allereerste stamboekvoorzitter was er volstrekt helder over en sprak van ‘uitmuntende geldelijke gevolgen voor veehouders’ en ‘handhaven van de goede Hollandse trouw in het buitenland’. De export van zwartbont Nederlands vee naar de Verenigde Staten was in opkomst en de Amerikanen wilden weten waar de beste dieren te vinden waren. Bovendien vroegen ze bij de aangekochte dieren een bewijs van raszuiverheid.
Uit onvrede over het beleid van het nationaal werkende NRS richtten fokkers uit Friesland vijf jaar later hun eigen Friesch Rundvee Stamboek op. ‘Daar het Friesche vee een oorspronkelijk ras en het Hollandsche vee eigenlijk vermengd Friesch is, zoo kan door een meer algemeene deelname aan het N.R.S. niet worden bereikt wat men door een eigen stamboek zich voorstelt te verkrijgen’, vond de allereerste FRS-secretaris. Bovendien – niet onbelangrijk – vond hij de tarieven die het NRS hanteerde te hoog. Ook Noord-Holland had enige tijd een eigen stamboek, omdat het NRS aanvankelijk geen ongekalfde dieren wilde inschrijven en de Amerikanen wel op zoek waren naar stamboekpinken.

Stamboek voor ‘uitmuntend vee’

Inschrijving in het stamboek was in de beginjaren voorbehouden aan ‘uitmuntend rundvee van inlandsch of gekruist ras’. Een inspecteur was aangesteld om te bepalen of een dier de vereiste kwaliteit bezat. Pas als het stamboekbestuur op voordracht van de inspecteur een aanvraag tot inschrijving had goedgekeurd, werd het dier geregistreerd. Daarna ging de inspecteur opnieuw naar het bedrijf om de opgenomen dieren te branden met een nummer en het ‘merk der vereeniging’ in de hoorns. Dit brandmerken zou nog tot in het midden van de jaren zestig van de vorige eeuw worden toegepast als methode voor identificatie.
Jongvee werd in eerste instantie ingeschreven in een hulpboek. Pas nadat de dieren hadden gekalfd en hun exterieur de goedkeuring van de inspecteur had gekregen, werden ze ingeschreven in het eigenlijke stamboek.
In de beginjaren waren er al strenge procedures om de betrouwbaarheid van de geregistreerde afstamming te garanderen. ‘Binnen 6 maanden na den sprong als de koe draagt zendt de eigenaar het bewijs aan den secretaris, met verklaring dat zijnde koe van voormelde sprong dragtig is’, stond er in de reglementen en ‘uiterlijk binnen een jaar na den sprong, zendt de eigenaar der koe aan den secretaris eene opgave, nopens (betreffende, red.) de datum der geboorte, het geslacht en de kenteekens van het kalf met verzoek om inschrijving in het daarvoor bestemde boek’. Deze termijn van aangifte binnen drie maanden na de geboorte werd al in 1883 teruggebracht tot veertien dagen en in 1909 tot vijf dagen om ‘de gelegenheid tot onderschuiving te bemoeijelijken’.

Veestapel was nog mengelmoes

Aan het einde van de negentiende eeuw was de Nederlandse veestapel nog een bont gezelschap. In de eerste editie van het Friese stamboek kwamen voor: 163 zwartbonten, 20 roodbonten, 8 muisbonten, 5 blauwbonten, 6 vaalbonten en 1 lichtvale. Maar ze werden allemaal geregistreerd als zuivere Friese beesten. Later concentreerden de Friese stamboekfokkers zich op de fokkerij van zwartbonten, waarbij de roodbonten ‘gedoogd’ zouden worden. In 1886 werd het hulpboek voor de gemengdkleuringen helemaal afgeschaft. Het NRS ging in 1906 over tot een opsplitsing van de ingeschreven dieren in drie veeslagen. Het stamboek onderscheidde de rassen zwartbont Fries-Hollands, roodbont Maas-Rijn-IJssel en Groninger zwartblaar.
Ook Belgische veehouders hadden aan het einde van de negentiende eeuw een mengelmoes aan dieren op stal. Hier was het de minister van Landbouw die in 1890 het initiatief nam voor de oprichting van een ‘Nationale Maatschappij ter Verbetering van de Rundveerassen in België’. Doelen van deze maatschappij
waren onder andere het oprichten van ‘veekweeksyndicaten’, ‘de standaard van de Belgische rassen opmaken’ en ‘de stamboekhouding bevorderen’.
Uiteindelijk werd in België na de Eerste Wereldoorlog een officiële indeling van rassen vastgesteld. Het ging om het rode Vlaamse ras, het roodbonte ras van Oost-Vlaanderen, het Kempische ras, het blauwe ras, het ras van Herve met zwartbonte vacht en het zwartbonte Friese ras. De indeling in rassen was gekoppeld aan een strikte gebiedsindeling waarbinnen de rassen gehouden moesten worden, Zo werd opgetreden tegen de import van zwartbontvee in de Kempen met het argument dat in een arme streek het roodbontvee economisch beter gedijt.

Van glorietijd naar crisisjaren

In de jaren na de Tweede Wereldoorlog beleefden de exporteurs van Nederlands vee gouden tijden en daarmee groeide ook het ledental van de stamboeken. Het was in deze bloeiperiode dat de 6500 leden van het FRS een bronzen beeld van hun ideale koe met de naam ‘Ús Mem’ aanboden. En in 1956 noemde het NRS zichzelf met 58.000 leden het grootste stamboek van de wereld. Overigens was het aantal stamboekleden nog maar circa een derde van het totale aantal melkveehouders.
In de jaren zeventig kregen de stamboeken het financieel steeds zwaarder, onder andere door het snel afnemende aantal leden. Toen de overheid ook nog besloot de subsidiekraan dicht te draaien, was het echt crisis en werden de besturen gedwongen in te grijpen. De eerder nog rivaliserende stamboeken fuseerden met elkaar en met onder andere de organisaties voor melkcontrole. Zo ontstond in 1984 het nieuwe NRS, het Nederlands Rundvee Syndicaat.
In Vlaanderen had intussen de tijd ook niet stilgestaan. Daar trok de overheid zich langzaam maar zeker terug als aanjager van de veeverbetering en ontstonden provinciale verenigingen voor kwekers en houders van rundvee, die zich onder andere bezighielden met stamboekregistratie. Deze coöperatieve verenigingen fuseerden later tot de Vlaamse Rundveeteelt Vereniging (VRV). In de beginjaren van de 21e eeuw werden de banden tussen de Nederlandse en Vlaamse coöperaties steeds nauwer aangehaald, wat uiteindelijk in 2008 leidde tot de vorming van het huidige CRV.

Van stamboekkluis naar server

Stamboeken waren in de beginjaren dikke, zware boeken die in stamboekkluizen werden opgeslagen. Maar er werden ook gedrukte afleveringen uitgegeven als promotiemateriaal. In 1933 werd een nieuwe methode van identificatie van stamboekdieren ingevoerd, aanvankelijk nog naast het brandmerken. Op een voorgedrukte registratiekaart met onder andere de afstammingsgegevens van het dier legde een schetser de unieke aftekening van ieder individueel dier nauwkeurig vast.
Aanvankelijk was ook het maken van deze registratiekaarten nog handwerk. Maar toen in de loop van de jaren zeventig de computers hun intrede deden, werden deze al snel benut voor de stamboekregistratie en het printen van registratiekaarten.
Aan het vertrouwde kalverschetsen kwam in 1991 een eind, toen het veehouders verplicht werd alle geboren kalveren te voorzien van kunststof oormerken met een uniek levensnummer. Helemaal nieuw was het oormerken van kalveren overigens niet, want egaal gekleurde dieren werden als alternatief voor het schetsen al langer voorzien van een ‘blik’. Identificeren en registreren van alle runderen diende niet alleen de veeverbetering, maar had ook een veterinair doel. Omdat alle gegevens vastlagen en direct waren op te vragen, waren bij uitbraken van dierziekten snel familieverbanden en verplaatsingen na te trekken. Toch bleef het stamboekkantoor van het NRS – in 1985 verhuisd van Den Haag naar Arnhem – nog jaren de centrale plaats voor de opslag van gegevens en daarmee het kloppend hart van de veeverbetering in de Lage Landen. Totdat enkele jaren geleden werd besloten om databestanden uit veiligheidsoverwegingen over te zetten op externe servers.

Registreren in een paar kliks

Hoe zouden de oprichters van het stamboek kijken naar de stamboekregistratie anno 2024? Met de nieuwe CRV Dier-app is aanmelden van een kalf geregeld met een paar keer klikken op een smartphone. De stamboekregistratie, die aanvankelijk was voorbehouden aan ‘uitmuntend rundvee’ en dieren met een vlekje op een verkeerde plek nog resoluut uitsloot, is nu gemeengoed voor de volledige Nederlandse en Vlaamse rundveestapel, ongeacht aftekening of afstamming. De voortrekkers van de stamboeken zouden echter ongetwijfeld trots zijn. De betrouwbaarheid van de geregistreerde gegevens geldt na 150 jaar nog altijd als handelsmerk van de Nederlandse en Vlaamse rundveefokkerij. l

Gerard van der Weijst, nu regiocoördinator marketing bij CRV, startte zijn carrière in de coöperatieve veeverbetering als controleur stamboekhouder bij de ‘Bond voor de rundveefokkerij Peelland’ in 1977. Een van zijn vaste taken was het schetsen van de kalveren. ‘Veehouders moesten een kalf binnen twee dagen na de geboorte telefonisch aanmelden op een band. Deze aanmeldingen werden centraal verwerkt en de registratiekaarten voor vaarskalveren kwamen per post naar ons kantoor’, herinnert Van der Weijst zich. ‘Met deze kaarten gingen we de boer op om het vlekkenpatroon in te tekenen. Bij sommigen kwamen we wel dertig keer per jaar. Niet zelden lieten ze direct het werk uit handen vallen als we het erf opkwamen en maakten graag tijd voor een praatje. Als ik niet oppaste, zat ik de hele dag koffie te drinken’, vertelt Van der Weijst lachend. De voormalig controleur stamboekhouder herinnert zich nog dat een schets voor de veeverbetering geen officiële status had. Daarvoor moest de afstamming nog worden geverifieerd en bevestigd met een zogenaamde ‘zwarte kaart’ door het NRS in Den Haag. Koeien konden zonder zwarte kaart bijvoorbeeld nooit stiermoeder worden. Ook de geboorte van de eerste kalfjes met een holsteinvader staat Van der Weijst nog helder voor de geest. ‘Hoewel de afstamming van deze kalveren bekend was, werden ze apart geregistreerd, omdat ze niet aan de stamboekvereisten zouden voldoen. Ze kregen een X in plaats van een S op de registratiekaart. De meeste boeren zullen zich er niet druk over hebben gemaakt’, denkt hij.
Het vak van kalverschetsen verdween toen oormerken verplicht werden. ‘Op de invoering hiervan werd best veel gemopperd’, herinnert Van der Weijst zich. ‘Een kalf zonder oormerken kon het erf niet af. Sjoemelen met de registratie was er niet meer bij.’

Verantwoording: Deze serie is tot stand gekomen op basis van historische boeken waaronder ‘100 jaar N.R.S.’ en ‘Een eeuw Fries stamboekvee’ en met de hulp van medewerkers en oud-medewerkers van CRV, waaronder met name Reimer Strikwerda, Henk Buijs, Frans Kuijpers en Jan Francken.