Melkveehouders Koen en Irma Spruit uit Zegveld over ‘dikke melk’
Gras is de basis van het rantsoen van de koeien van Koen en Irma Spruit. In maatschap met Koens ouders Theo en Truus melken de jonge veehouders in Zegveld een 85-tal koeien op 55 hectare grasland. Om goed te kunnen omgaan met de wisselingen in weidegang moeten de koeien niet te groot zijn en over goed beenwerk beschikken. ‘Onze slappe veengrond is uitermate geschikt voor de teelt van gras’, legt Koen uit.
‘In het grasseizoen, dat voor ons vaak al rond half maart begint met stalvoeren, proberen we ons gras zo goed mogelijk te benutten. Vanaf april gaan de koeien overdag naar buiten en dan voeren we ’s nachts op stal bij met hooi, graskuil, bierbostel en bietenpulp’, vertelt Koen.
De bijvoeding is gericht op de benutting van eiwit uit weidegras. ‘Zo houden we ook het ureumgehalte onder controle, want dat kan zonder bijvoeding flink oplopen, zeker als in de nazomer veel stikstof beschikbaar komt uit klaver en door mineralisatie’, geeft de veehouder aan. ‘We voeren graag hooi, want dat is goed voor de penswerking en dat is volgens ons de basis voor een gezonde melkproductie met hoge gehaltes.’
4,95% vet en 3,95% eiwit
De koeien van maatschap Spruit tekenen voor een rollend jaargemiddelde van 8200 kg melk met niet minder dan 4,95% vet en 3,95% eiwit. ‘We vinden hoge gehaltes belangrijker dan veel liters melk’, geeft Koen aan. ‘Koeien die de vet- en eiwitproductie uit gehaltes halen, hebben het gemakkelijker dan koeien die deze uit melk halen. En als de dieren maar goed in elkaar zitten, gaan ze lang mee en realiseren ze alsnog een hoge levensproductie’, redeneert de veehouder.
Een belangrijke verklaring voor de torenhoge gehaltes is volgens Koen een decennialang consequent fokbeleid. ‘Mijn opa wist al dat de melk van de ene koe meer kaas opleverde dan de melk van de andere koe. Sindsdien wordt er op ons bedrijf gefokt op vet- en eiwitpercentage’, vertelt Koen. ‘Om goed om te kunnen gaan met de wisselingen in weidegang moeten koeien niet te groot en niet te extreem melktypisch zijn’, vindt hij. ‘Maar ze moeten dankzij lange ribben wel beschikken over veel inhoud. Bovendien moeten de dieren goed in conditie blijven.’
‘Hoge gehaltes zijn het resultaat van jarenlang consequent fokken’
Allard past in plaatje
Een CRV-stier die op het veenweidebedrijf heel goed werk leverde, is Woudhoeve Russel. Hij is onder andere de vader van de legendarische koe Beatrix 70 (zie foto). Zij was twee jaar geleden de eerste koe in Nederland die ‒ dankzij gemiddeld 6,09% vet en 4,45 eiwit ‒ eerder de tien ton vet en eiwit dan de honderd ton melk vol maakte. Als tientonner trad ze in de voetsporen van haar moeder Beatrix 39, die een levensproductie van 12.500 kg vet en eiwit realiseerde met gemiddeld 4,24% eiwit.
‘Op dit moment kiezen we onder andere voor Horst Allard. Van deze stier hebben we hoge verwachtingen. Met fokwaarden van onder andere +0,33% vet, +0,42% eiwit en 104 conditiescore past zijn vererving helemaal in ons plaatje.’
Fokken voor beweiden
Koeien fokken die gemakkelijk beweiden, is nodig om efficiënt gras om te zetten in melk. CRV heeft daarom stieren in het aanbod voor zwartbont en roodbont holstein met een hoge graslandindex.
Maar wat is nu een hoge graslandindex? De graslandindex rankt koeien op basis van een aantal kenmerken die de mate van geschiktheid voor beweiden weergeven. Koeien met een hoge graslandindex zijn persistent producerende, niet al te grote koeien met een prima vruchtbaarheid. Ze hebben een brede voorhand, een goede conditiescore en een uitstekend beengebruik.
Dit zijn kenmerken waar CRV in Nieuw-Zeeland al jarenlang op fokt. En ook uit dat aanbod hebben we speciaal voor de Nederlandse en Vlaamse veehouders een aantal interessante stieren geselecteerd, naast holstein- en jerseystieren ook een zogenaamde ‘kiwicross’ (holstein x jersey-kruising). Natuurlijk sluit ook het kruisingsconcept CrossFit prima aan bij een bedrijfsvoering die gericht is op veel weidegang en het efficiënt omzetten van gras(kuil) in melk met hoge gehalten.